Onderwijs als Opdracht

Zodra we de leeftijd zijn gepasseerd dat de leerplicht niet meer van toepassing is, kunnen we allerlei opleidingen of leergangen volgen bij een keur aan opleidingsinstituten. Hiervoor moet je je inschrijven en cursusgeld betalen. Het komt regelmatig voor dat een (aspirant-)cursist toch afziet of wil stoppen met de opleiding. De overeenkomst tussen de leerling en de school voorziet meestal in een getrapte annuleringsregeling. Vanaf een bepaald moment kost afhaken de burger geld, soms zelfs het volledige cursusbedrag.

De reden dat onderwijsinstellingen werken met deze regelingen ligt voor de hand: aan het begin van het studiejaar moeten zij hun begroting rond zien te krijgen. Afhankelijk van het aantal aanmeldingen worden zaalruimten gehuurd en docenten aangetrokken. Als bij aanvang of in de loop van het traject leerlingen afvallen, zijn de verplichtingen al aangegaan.

Wanneer een (aspirant-)cursist zich afmeldde en het instituut volgens het contract aanspraak maakte op het volledige cursusgeld, kon je dat tot ver in deze eeuw ophalen bij de rechter. Tot dat een Hof zich een aantal jaren geleden boog over het karakter van de rechtsverhouding. In het spraakgebruik werden termen gebruikt als onderwijsovereenkomst, studieovereenkomst of cursusovereenkomst. Dat is echter niet een van de benoemde overeenkomsten uit het Burgerlijk Wetboek. Het Hof sloot daarom aan bij een van de wél in de wet geregelde gevallen, en kwam uit bij de overeenkomst van opdracht.

Onderwijs is dus een opdracht. Een overeenkomst “waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich tegenover de andere partij, de opdrachtgever, verbindt anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten”.

Wat zijn de gevolgen van deze constatering in de praktijk? In de eerste plaats dat de student de overeenkomst te allen tijde kan opzeggen. En misschien nog wel belangrijker: dat de wet dwingendrechtelijk een begrenzing oplegt aan de bedragen die de onderwijsinstelling als afrekening mag factureren aan een particulier/consument. Als in de algemene voorwaarden van de instelling nog was opgenomen, dat de deelnemer het volledige cursusgeld moet betalen, zal de rechter die voorwaarden onredelijk bezwarend vinden.

Een opdrachtnemer heeft in beginsel recht op loon en op onkosten, voor zover die niet in het loon zijn begrepen. Een particuliere opdrachtgever is geen schadevergoeding verschuldigd, tenzij er sprake is van een bijzonder risico. Wat betreft loon en onkosten moet de school specificeren welke kosten zij heeft gemaakt in verband met de opdracht van de aanmelder en welke besparingen voortvloeien uit de voortijdige beëindiging van de overeenkomst. Daarbij speelt ook de vraag of de instelling haar schade kon beperken door een andere cursist te plaatsen op de opengevallen plek. Het behoeft geen betoog, dat het voor een instituut lastig is om kosten te calculeren, herleid tot één individuele deelnemer. Slaagt de opdrachtnemer daarin niet, dan stelt de rechter het verschuldigde deel van loon en onkosten vast naar redelijkheid. Dat bedrag valt vaak lager uit dan de afkoopsom uit de annuleringsregeling.

Onlangs kwam de volgende variant langs in de rechtspraak. Een mevrouw kreeg een nieuwe baan en mocht van haar werkgever een opleiding van 6 maanden volgen. Na 3 maanden stopte zij met haar werk en met de opleiding. Weliswaar had haar werkgever de overeenkomst met het opleidingsinstituut gesloten, maar zij eiste toch rechtstreeks bij het onderwijsbedrijf het halve cursusgeld terug, want dat had zij aan haar baas moeten vergoeden. De Kantonrechter was er gauw klaar mee. Niet de mevrouw, maar de werkgever was de opdrachtgever van de onderwijsinstelling. De mevrouw moest dit maar met haar baas uitvechten.

Dat is het mooie aan ons vak: je raakt nooit uitgeleerd.